Met het ten grave dragen van het multiculturele ideaal is de strijd om de eigen identiteit in alle hevigheid losgebarsten. Dat brengt ons in verlegenheid, want wie zijn we eigenlijk? Een longread over hoe ‘de ander’ ons confronteert met ongemak over eigenheid, en waarom we dat ongemak de ruimte moeten geven.

Leon Heuts | Foto: Bram Budel
Ik voel me machteloos. Omdat ik weet dat ik de anderen nooit zal overtuigen. Terwijl ze nota bene doen alsof. In werkelijkheid zijn mijn ‘tegenstanders’ zoals ik: progressief en welwillend. Ze spélen alleen maar het woedende deel van de natie. Het deel dat genoeg heeft van vluchtelingen en vreemdelingen. Maar ze doen het overtuigend, en al snel schreeuwen we standpunten over en weer. Niet eens om de ander te overreden – dat gaat toch niet lukken, de kloof blijkt al snel te diep. Misschien schreeuwen we vooral om onszelf te overtuigen. Wat moet je antwoorden als iemand zegt bang te zijn, en zijn eigen buurt niet meer herkent? Zo snel verlies je dus het vertrouwen in je eigen morele overwicht, die steunt op een liberale overtuiging dat alle culturen van waarde zijn, en dat we van elkaar kunnen leren.
Op deze bloedhete middag proberen we door middel van een bijzondere gespreksvorm, ontwikkeld door Building Conversation, grip te krijgen op de polarisatie in dit land. ‘We’, dat is de kring rond Vice Versa. Mensen die hun sporen hebben verdiend in internationale samenwerking. We worden onderverdeeld in twee groepen, ‘mijn’ groep verdedigt het standpunt voor open grenzen, de tegenpartij verdedigt ze hermetisch te sluiten. De gespreksvorm is geïnspireerd op het werk van de Belgische filosoof Chantal Mouffe. Het is een zogeheten ‘agonistisch’ model, dat ervan uitgaat dat juist door een tegengestelde positie in te nemen, de verschillen duidelijk worden. We zoeken niet naar wat ons verbindt, maar juist naar wat ons scheidt.
Het blijkt confronterend. Al snel gaat het over veel meer dan alleen die grenzen. De frustratie zit veel dieper; de multiculturele samenleving als zodanig blijkt de boosdoener. En dan vooral het zogenoemde verraad van de politieke elite, die de Nederlandse identiteit en waarden in de uitverkoop heeft gedaan. Zelfs in dit rollenspel, met eigenlijk min of meer gelijkgezinden, lopen de emoties al snel op. En ik vraag me af: hoe kan het dat ik tegelijkertijd overtuigd ben van een progressief beleid, gestoeld op rechtvaardigheid en empathie, én me volkomen machteloos voel?
Wat zijn argumenten als rechtvaardigheid en empathie waard als de tegenpartij roept: ‘Maar hoe zit het met rechtvaardigheid voor ons? We voelen ons bedreigd in ons bestaansrecht.’ Is dit het slechte geweten van de witte, linkse bovenklasse, verzameld in fijne enclaves zoals de Amsterdamse binnenstad? Het is heerlijk een salonidealist te zijn, te wentelen in je eigen gelijk in je sociale bubbel, terwijl je de ander afdoet als angstig en geborneerd. Een Schöne Seele, zoals de Duitse filosoof Georg Hegel dat noemt. Nooit vuile handen maken, omdat je die ander nooit echt tegenkomt.
Het multiculturele ideaal
Misschien loont het de moeite stil te staan bij hoe we in de huidige gepolariseerde situatie terecht zijn gekomen, om zo die machteloosheid beter te begrijpen. Het is eigenlijk zó snel gegaan. Je zou het niet zeggen als je naar CDA-leider Buma luistert, maar nog in de jaren negentig stelde zijn partij een nationale feestdag voor om de multiculturele samenleving te vieren. Het waren de Paarse jaren, waarin Nederland economisch en cultureel ‘af’ leek. Het einde van de geschiedenis, zoals de Amerikaanse filosoof Francis Fukuyama dat noemde. Er waren geen nare politieke tegenstellingen meer, maar een pragmatische consensus tussen socialistisch en liberaal. Verschillen werden weg gepolderd. En natuurlijk hoorde daar een multicultureel ideaal bij. In mijn herinnering was het voor niemand helder wat dat nu precies was, een soort romantisch idee dat iedere cultuur uniek was, maar tegelijkertijd gelijkwaardig. It’s a small world after all – een feeststemming die beslag kreeg in multiculturele festiviteiten waarin we proefden van elkaars keuken en luisterden naar elkaars muziek. Of stel ik het me achteraf te rooskleurig voor, en was het achter deze idyllische façade al volop aan het gisten?
Achter een vanzelfsprekende consensus gaan vaak machtsmechanismen schuil, stelt filosoof Chantal Mouffe. In dit geval de macht van de liberale, well to do klasse, die ieder dissident geluid en gemopper verkettert als boers of achterlijk, of bestempelt met het beruchte ‘F-woord’ (fascisme). Volgens Mouffe is het slechts afwachten tot dit ressentiment uitbarst in een opstand van de niet gehoorde minderheid. Daarom pleit ze voor agonisme: geef het tegengeluid altijd ruimte.
Dat lijkt me een belangrijk en valide punt. Toch wringt het ook. Als het liberale machtsblok zó sterk was, hoe kan het dan ook zó snel zijn verkruimeld? Er waren slechts enkele essays en boeken voor nodig (zoals ‘Het multiculturele drama’ van Paul Scheffer en ‘De puinhopen van acht jaar Paars’ van Pim Fortuyn) om het paradigma volledig omver te werpen. Ja, er waren ook de aanslagen op de Twin Towers, de moord op Pim Fortuyn en op Theo van Gogh. Maar nooit werd de gedachte werkelijk serieus genomen dat dit incidenten konden zijn, uitwassen, niet representatief voor een religie of politieke stroming (‘de kogel kwam van links’). Er waren wel mensen die dat ietwat plichtmatig opperden, maar ze waren allengs in de minderheid. Terwijl het populisme stevig de wind in de zeilen kreeg, en die wind is nooit meer gaan liggen. Er moest worden afgerekend. ‘Spijtwraak’, noemde toenmalig NRC-columnist Sjoerd de Jong het. Een treffende term; het verwijst juist niet naar een minderheid die het zwijgen is opgelegd – de these van Mouffe – maar naar een innerlijke zuivering van de elite zelf. Zoals iemand die zichzelf na een rampzalige liefde de haren uit het hoofd trekt over de eigen blindheid, maar zijn woede vooral koelt op foto’s en objecten van degene die hij ooit liefhad. Dat hij er zó veel voor heeft opgegeven… Dat iemand zó onder zijn huid kon kruipen…
Exorcisme
Wanneer de haat oploopt, heeft dat zelden te maken met grote verschillen of buitengesloten groepen, leert de Franse denker René Girard (vooral bekend van ‘De Zondebok’) ons. Eerder is het achterdocht en woede die we voelen tegen iets wat heel nabij is. Zó nabij dat het bedreigend is voor onze eigen identiteit, dat er iets moet worden uitgedreven.
Is dat niet wat we nu meemaken? Zelfs als de multiculturele samenleving als concept al dood en begraven is, moet ze steeds opnieuw worden afgeserveerd. Sterker nog: ze is als idee morsdood, maar het exorcisme neemt in kracht alleen maar toe. Dat gaat gepaard met het nodige drama – dat begon al bij de overdrijvingen als ‘multicultureel drama’ en ‘puinhopen van Paars’, en zien we vandaag in kreten als ‘onze manier van leven is in gevaar’ (Zijlstra), ‘culturen zijn niet gelijkwaardig’ (Schippers), ‘doe normaal of pleur op’ (Rutte). De boze witte man is daarbij de ‘gewone Nederlander’ geworden (Buma).
Je kunt je afvragen, om Stef Blok iets van krediet te geven, of die nabijheid ook geldt voor een multiculturele samenleving. Misschien dat het multiculturele ideaal van de jaren negentig eerder erg oppervlakkig was – ook wel aangeduid met de multiculinaire samenleving. Toen de rauwe kant zich toonde – migranten en vooral kinderen van migranten die goedschiks en kwaadschiks een plaats opeisten – was de lol er snel af. Dat ze écht hier thuishoren, is natuurlijk ook weer niet de bedoeling. Daar begint de spijtwraak.
Wat is ‘Nederlandschap’ eigenlijk?
Toch hoort hier nog iets bij. Een belangrijk boek over multiculturaliteit is ‘Vreemd gaan en vreemd blijven’ van de Belgische filosoof Rudi Visker. Het is een ongemakkelijk boek, niet alleen omdat het lezen enige filosofische kennis vereist, maar vooral omdat Visker een pijnlijke analyse geeft over ‘eigenheid’. Wat houdt het eigenlijk in, dat een vreemdeling zich zomaar in ‘onze’ samenleving kan vestigen – laat staan in ‘onze’ buurt? Natuurlijk, er kan een botsing zijn van waarden, over de rol van de vrouw bijvoorbeeld, of homoseksualiteit. Maar ook niet iedere Nederlander is wat dat betreft een toonbeeld van Verlichting. Toch zal premier Rutte nooit zeggen dat ze op de Veluwe maar normaal moeten doen of anders moeten oppleuren. Waarom deze frustratie richting de vreemdeling?
Volgens de ‘liberale’ lezing moeten we deze woede juist overstijgen. Ze betekent dat we nog te veel vasthouden aan onze eigenheid – en we het niet hebben begrepen. Achter de culturele verschillen zijn we allemaal mensen. We moeten werken aan dialoog en debat om de verschillen te overbruggen – ze als absoluut beschouwen (‘dit is ons land!’) is barbaars.
De nationalistische lezing is juist dat we onze eigenheid moeten beschermen. Denk aan de pleidooien voor een Leitkultur, de opvatting dat de vreemdeling zich ‘maar’ moet aanpassen. Maar, en dat is de analyse van Visker, wat is die eigenheid eigenlijk? Juist de nabijheid van de ander laat ons het gewicht voelen van de vraag wie we zelf zijn. We worden op onszelf teruggeworpen. Dat wil echter niet zeggen dat we die eigenheid kunnen beetpakken. Niet voor niks zijn alle pogingen om ‘Nederlanderschap’ te definiëren mislukt. Wat blijft daarvan over, bijvoorbeeld in de inburgeringstoets? Idiote vragen over of je bloemen meeneemt als de buurvrouw jarig is, of hoe vaak je de kliko buitenzet. Ja, we proberen gelijkheid van man en vrouw of hetero’s en homo’s als ‘Nederlandse waarden’ te incorporeren. Maar dat is juist universeel recht (en het verdedigen waard), geen ‘nationale waarden’. Dat wil niet zeggen dat we onze eigenheid zomaar te boven kunnen komen (de liberale, progressieve conclusie), alleen – aldus Visker – we komen er evenmin ooit echt bij. Het is immers alleen door het verschil met de ander dat ik mijn eigenheid ervaar. Zo ben ik, geboren en getogen in Eindhoven (Woensel West, jonguh!), me vooral in de Randstad bewust van mijn zachte g. Lang maakte een gevoel van schaamte daarover zich van me meester. Ik werd geconfronteerd met mezelf, en ik voelde me altijd ongemakkelijk.
Dat is het punt van Visker: juist als de ander in de buurt komt, ervaren we dat we geen grip hebben op onze eigenheid. Het is geen stevige bodem om op te staan. Integendeel: de ervaring van eigenheid is er vaak een van ongemak of zelfs ontreddering. We hebben er niet alleen geen grip op, maar de ander confronteert ons ook met de toevalligheid ervan. Een vanzelfsprekend accent is slechts één manier van spreken. Niet voor niets staat in vele klassieke verhalen de komst van de vreemdeling gelijk met de dood. Dat is niet per se een biologische dood; het staat symbool voor dat mijn manier van leven niet langer vanzelfsprekend is. En toch zit ik er aan vast. We zijn, aldus Visker, ‘een man niet zonder eigenschappen’. We weten niet precies wat ze zijn, maar we komen er ook niet los van.
Ontreddering
Het is misschien een lastige analyse. Maar het gekke is dat we zó worden meegezogen in de maalstroom van ideologische strijd en de noodzaak een standpunt in te nemen, dat we niet snel zien hoe dicht deze analyse eigenlijk bij het dagelijkse leven staat. We weten heel goed hoe ontredderd we kunnen zijn, juist als we op onszelf worden teruggeworpen en moeten concluderen dat we geen grip op onszelf hebben. We realiseren ons dat bij de liefde, of de dood. De nabijheid van de ander, of het grote onbekende, is ongemakkelijk. We hoeven maar in de spiegel te kijken, de trekken van onze ouders in het gezicht te zien, of de grijze haren die wijzen op naderende ouderdom, om te weten hoe onbekend we eigenlijk voor onszelf zijn. Dat wat het meest nabij is, is het meest vreemd, schrijft Emmanuel Levinas ergens, en dat is de menselijke conditie bij uitstek.
Een fictieve handleiding
Waarom zou dat in de samenleving anders zijn? Het lijkt mij geen toeval dat juist met het ten grave dragen van het multiculturele ideaal de strijd om de eigen identiteit in alle hevigheid is losgebarsten. Zonder dat ideaal als afleiding staan we opeens naakt tegenover elkaar (de ander heeft niet zomaar de koffers gepakt) en we zijn in verlegenheid gebracht. De voortdurende escalatie, vooral ook in toon, kan beslist een manier zijn om die kwetsbaarheid niet te hoeven voelen. In de ogen van Visker is nationalisme of populisme – maar ook religieus extremisme – een poging om ons te genezen van een schrijnend tekort. We pogen ons te hechten. We proberen geforceerd in handen te krijgen wat we nooit zullen bezitten: een gedefinieerde identiteit, een handleiding hoe te zijn. Het grote gevaar is dat de fictie van een handleiding alleen ten koste van een vijand overeind kan worden gehouden. Dat is de boodschap van het populisme: er is wel degelijk een handleiding, maar er zijn anderen die ons ervan weerhouden hem in handen te hebben; de elite, de vreemdeling. De uitdrijving is in feite niets anders dan de outsourcing van ons eigen ongemak naar een ander. Maar er is een prijs: deze fictie vraagt om steeds meer inspanning, om steeds meer woede en wrok. We zien het aan de schrille toon van het debat. Totdat er niets anders meer te doen valt dan de daadwerkelijke uitdrijving van de ander.
Dat is de machteloosheid die ik voelde tijdens de door Vice Versa georganiseerde middag. Het is deels de angst en onzekerheid van de ander die door de woede heen prikt. Ja, het is beangstigend dat je wijk of buurt verandert. Ja, het is eng dat vreemdelingen hier komen. Niet alleen om de vraag of onze welvaart en voorzieningen dat wel kunnen dragen, maar simpelweg om de beklemmende vraag: maar wie zijn wij dan nog? Maar deels is het ook mijn eigen onzekerheid. De superioriteit van de rede loopt hier simpelweg stuk. Natuurlijk ben ik nog steeds vóór consensus en dialoog. Ik blijf ook overtuigd van de kracht van onze multiculturele samenleving, die zich in mijn ogen al veertig jaar bewijst – ondanks de spanningen. Maar ook ik voel de pijn van een tekort: wie ben ik nu eigenlijk?
Hoe te ontsnappen?
De vraag is natuurlijk hoe we uit de spiraal van voortdurende escalatie komen. Het is een dringende vraag, want er komt een moment dat we niet meer terug kunnen – en volgens mij is dat moment dichterbij dan we denken. Het is het moment waarop Thierry Baudet niet langer mee wenst te doen met de Algemene Beschouwingen, omdat dit ‘beneden zijn waardigheid’ is. Hij dient immers het Nederlandse volk. Dit is het moment waarop de fictie van een vanzelfsprekende eenheid (het ‘volk’) het wint van de fracties in het parlement. Dat was niet zo erg geweest als zijn partij niet in de peilingen richting twintig zetels gaat. En dan is hij niet eens de enige rechtspopulist.
Een manier om aan die logica te ontsnappen, is de kwetsbaarheid en de angst een stem te geven. Dat is moeilijk; de woorden voor de ontreddering die we ervaren, zijn per definitie lastig te vinden. Er is bovendien veel durf voor nodig om zo naakt te zijn. Laten we ook hier dicht bij de dagelijkse werkelijkheid blijven. Hoe gaan we om met de rites de passage in het leven – de momenten waarop we in verlegenheid worden gebracht over wie we zijn? Doorgaans rond de dood, of de liefde… We vinden rituelen en symbolen, die niet zozeer uitleggen wie we zijn, maar toch ontlastend werken; ze helpen als het ware onze last dragen. Het lied waarnaar een bakvis luistert bij het einde van een kalverliefde, is niet zomaar pubergedrag. Het is een uiting van een diepe menselijke behoefte om verdriet te verruimtelijken – daarom voelen we ook zo met haar mee.
Ik denk dat ruimte hier een cruciaal woord is. De rituelen en symbolen die ons helpen, hebben ruimte nodig om te kunnen zijn. Denk ook aan een grafsteen, een driedimensionaal object dat ons helpt iemand te herinneren – opdat we er niet zelf de hele tijd mee bezig hoeven zijn.
Volgens Visker zou dit precies de functie van de publieke ruimte moeten zijn: een ontlasting van onze eigen verlegenheid. Juist de ruimtelijkheid van de Tweede Kamer maakt dat er plek is om van mening te verschillen. We kunnen de verschillen daar achterlaten na een debat, opdat we er niet voortdurend mee opgezadeld zitten. De ander is van een existentiële dreiging een opponent geworden, met alle rituelen, regels en omgangsvormen die daar bij horen. Daarom is het zo gevaarlijk dat politiek steeds meer virtueel wordt, bijvoorbeeld door sociale media. Er is letterlijk geen ruimte meer om te ontsnappen aan het verschil, want het is alomtegenwoordig. Maar Visker geeft ook voorbeelden dichter bij huis. De hoofddoek is in zijn optiek geen expressie van ‘kijk mij eens een moslima zijn’, maar een manier om juist niet voortdurend met een religieuze identiteit opgezadeld te zitten. Net zoals de grafsteen neemt de hoofddoek over wat moeilijk is om te dragen.
Ruimte voor het verschil
De analyse van Visker roept een diepe verwantschap in herinnering die de Oude Grieken nog kenden, tussen politiek en ritueel – of politiek en theater. Volgens Aristoteles is de mens een zoön politikon: het politieke wezen. Dat wil niet zeggen dat ieder mens is geboren om politicus te worden, maar dat hij deel uitmaakt van de polis – de ruimte waarin het publieke leven zich afspeelt. Je kunt ook zeggen: de mens is zichzelf nooit genoeg. Hij heeft letterlijk ruimte en publiek nodig om vorm te geven aan de vragen van het leven. Dat kan in het politieke debat, maar ook door een tragedie bij te wonen die hem laat zien dat het leven onoverzichtelijk is en dat het lot ons altijd zal overvallen. In de publieke ruimte kan het verschil bestaan, doordat er door rituelen of symbolen een vorm aan is gegeven.
Dit nodigt uit om op een geheel andere manier na te denken over publieke ruime. Niet als een podium voor zelfexpressie (‘dit ben ik’, ‘hier sta ik’, ‘als je het er niet mee eens bent, dan pleur je maar op’), maar juist als een ruimte om te helpen dragen waar ik niet uitkom – of wij niet uitkomen.
We moeten op zoek naar manieren om die ruimte opnieuw in te richten, ook met nieuwe rituelen en symbolen die passen bij deze tijd. Wat dat betreft is de agonistische gespreksvorm van Building Conversation een prima voorbeeld. Juist door de verruimtelijking – beide partijen staan tegenover elkaar – is het verschil voelbaar. Het is ongemakkelijk, maar dat gevoel mag – moet – er zijn. De gespreksvormen van Building Conversation zijn niet voor niks ontwikkeld door kunstenaars, die vanzelf denken in ruimte. Ook dat roept de diepe verwantschap op tussen kunst en politiek. Of beter: tussen kunst, politiek, en het menselijke leven. We zijn in het neoliberale tijdsgewricht gewend om te denken dat politiek begint buiten de voordeur, en dat kunst een prettige luxe is. Nee, beide zijn een bittere noodzaak om ruimte te geven aan waar we anders hopeloos mee opgescheept zitten.
Ik weet niet hoe we deze filosofie van de ruimte als tegenmiddel voor de escalatie verder de samenleving in krijgen. Hoe zou dat er bijvoorbeeld uit zien op sociale media? Wat ik wel weet: de ander komt toch wel die voordeur binnen, in de gedaante van de liefde of de dood, of de vreemdeling en vluchteling die vragen om hulp of hun eigen plek. De vraag wie wij dan zijn, dringt zich toch wel op. We hebben ruimte nodig om die grote vragen te kunnen laten zijn.
Leon Heuts (1969) is voormalig hoofdredacteur van Filosofie Magazine. Hij is nu eigenaar van The Human Story, een platform om technologie en humanities dichter bij elkaar te brengen.
Foto: Kurt Bauschardt
Het journalistieke project Reinventing the Message is bedoeld om met onder andere filosofen, schrijvers, sociaal ondernemers, activisten, wetenschappers en professionals uit de ontwikkelingssector nieuwe ideeën te genereren om mensen te raken en te betrekken bij internationale samenwerking en mondiale solidariteit.
Eerlijke toegang tot gezondheid als beste geneesmiddel
Waar kan Nederland binnen haar coherentiebeleid de komende jaren het beste op inzetten als het gaat om het aanpakken van Vaccin- en Mondiale Gezondheidsongelijkheid? En hoe kunnen we dit zo concreet mogelijk vormgeven? Deze vragen staan centraal tijdens de tweede editie van Het Grote Coherentiedebat op vrijdagmiddag 8 december in Dudok, Den Haag. Het debat is ook online te volgen.
Lees artikelRozen in de woestijn
In het hart van de woestijn, waar de hoop niet breed is gezaaid, bewijst Desert Roses dat er bloemen op de meest onverwachte plaatsen kunnen bloeien: ze daagt de bestaande normen uit, binnen een gemeenschap die meisjes als kapitaal ziet – om voor een vroeg huwelijk in te zetten. In Kenia laat Rael Lomoti ze nu door het meisjesvoetbal de kracht van het onderwijs inzien. Een reportage.
Lees artikelDonkere wolken?
Zelfs rasoptimist Paul van den Berg ziet weinig sprankjes hoop als hij door de lens van ontwikkelingssamenwerking naar de aankomende Tweede Kamerverkiezingen kijkt. In deze blog legt hij uit waarom, maar eindigt hij toch nog met een zonnestraaltje achter de wolken.
Lees artikel