Het is een groot goed dat de Nederlandse overheid zoveel fondsen ter beschikking stelt voor de versterking van maatschappelijke organisaties en maatschappelijk middenveld, schrijft Fons van der Velden in deze opiniebijdrage naar aanleiding van de kamerbrief van minister Kaag. Maar hij vindt de brief analytisch zwak en van weinig ambitie getuigen. Wat had beter gekund?
Middels haar recente brief (20 juni 2019) heeft minister Sigrid Kaag de Tweede Kamer geïnformeerd over de ‘Hoofdlijnen van het Beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld’ dat zich richt op versterking van de stem van maatschappelijke organisaties. In de brief worden de doelstellingen van het kader met bijbehorende beleidsuitgangspunten en de verschillende (zeven) programma’s toegelicht.
In totaal is de komende vijf jaar € 1,4 miljard voor deze programma’s beschikbaar. Het uitgangspunt van de brief heeft de minister als volgt omschreven: ‘Een sterk maatschappelijk middenveld vormt, tezamen met een legitieme en effectieve overheid en een verantwoordelijk bedrijfsleven, de basis voor een goed functionerende inclusieve samenleving’. De brief vervolgt met: ‘Het zijn vaak maatschappelijke organisaties die burgers een stem geven en hen vertegenwoordigen. Door lobby en beïnvloeding roepen maatschappelijke organisaties overheden en bedrijfsleven op hun verantwoordelijkheid te nemen voor een duurzame en inclusieve uitvoering van de Sustainable Development Goals (SDGs), het naleven van internationale mensenrechten-standaarden en het verstevigen van het sociale contract tussen burgers en overheid’.
De basis voor Nederlandse betrokkenheid wordt gevormd door de observatie: ‘Wereldwijd staat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in toenemende mate onder druk’. Het kabinet blijft dan ook inzetten op versterking van het maatschappelijk middenveld in ‘zijn rol als pleiter en beïnvloeder’, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan ‘het sociaal contract tussen burger en overheid, en een inclusieve duurzame samenleving’.
Het is natuurlijk een groot goed dat – ondanks de afname van ODA (de officiële ontwikkelingshulp) -de Nederlandse overheid zoveel fondsen ter beschikking stelt voor de versterking van maatschappelijke organisaties en maatschappelijk middenveld. Het mag ook nog wel eens benadrukt worden dat de Nederlandse overheid onder de vorige minister terecht de shift heeft gemaakt van projectfinanciering naar het accent op lobby en advocacy. Dit gezegd hebbende moet opgemerkt worden dat de kaderbrief aan de Tweede Kamer wordt gepositioneerd binnen het klassieke Noord – Zuid denkkader, analytisch zwak is en inhoudelijk van weinig ambitie getuigt. Wat had beter gekund? Vijf punten.
Het eerste wat opvalt, is dat de brief een sfeer uitstraalt dat ontwikkeling en verandering vooral iets is van ‘daar’ (lees lage en middeninkomenslanden). Het gaat niet over ‘ons’, maar over ‘versterking van het maatschappelijk middenveld in derde landen’ (cursivering toegevoegd). Er wordt niet gerept over grote multinationals die nauwelijks of geen belasting betalen; over wapenhandelaren die regimes in Afrika omkopen; over Nederlandse bedrijven die er dubieuze marketing praktijken in Afrika en Azië op na houden; over banken die – al dan niet met geld van de Nederlandse staat – investeren in dubieuze projecten. Er wordt niet gesproken over de rol en functie die Nederlandse maatschappelijke organisaties kunnen en moeten spelen om deze actoren ter verantwoording te roepen.
Het traditionele Noord-Zuid denken staat nog steeds voorop. Bovendien ontbreekt een machtsanalyse. Woorden zoals ‘macht’, noodzaak tot ‘machtsveranderingen’ of ‘sociale transformatie’ komen in het stuk niet voor. Het stuk ademt een sfeer uit van: verandering en veranderingsprocessen zijn een issue in lage- en middeninkomenslanden en lenen zich voor een management benadering (met als kenmerken: lineaire veranderingsprocessen, technische top-down oplossingen en uniforme meetbare indicatoren).
In de tweede plaats wordt er in de schets van de hoofdlijnen van beleid door de minister een ouderwets analysekader gehanteerd: opdeling van samenlevingen in staat, maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven, terwijl in veel samenlevingen juist in het hybride midden, wat Mintzberg in de Stanford Social Innovation Review de plural sector noemt, interessante en innovatieve ontwikkelingen plaatsvinden. Er is bijvoorbeeld geen aandacht in de kaderbrief voor het concept van social business, een benadering waarbij zakelijke principes gebruikt worden om op een financieel duurzame manier bij te dragen aan structurele maatschappelijke veranderingen, waarin de liberale (lees VVD en D66) en sociale traditie (CU) juist mooi samenkomen en waarbij voor Nederland legio mogelijkheden liggen om een strategische bijdrage te leveren.
Ten derde wordt een wel heel erg apart concept van maatschappelijk middenveld gehanteerd: alsof het daarbij alleen maar zou gaan om organisaties die gericht zijn op het versterken van maatschappelijke middenveld en die allemaal een pro-poor oriëntatie hebben, terwijl wereldwijd in vrijwel alle samenlevingen het maatschappelijk middenveld bestaat uit zeer heterogene groepen, en toch ook bijvoorbeeld maffiose organisaties, fundamentalistische religieuze organisaties, en mensen die baanlozen ‘labbekakken’ noemen, echt deel uit maken van het maatschappelijk middenveld. (Zo’n tien jaar geleden werd in Nederland – onder leiding van Alan Fowler en Kees Biekart, ISS, Den Haag – nagedacht over de toekomst van internationale samenwerking. In de Civic Driven Change-benadering die toen geformuleerd is, staat dan ook aandacht voor civic behaviour in alle sectoren van een samenleving en zowel in Noord en Zuid, Oost en West centraal.)
In de vierde plaats, waar in de beleidsnota Investeren in perspectief een jaar geleden nog aangekondigd werd dat het ministerie, van plan was ‘Afrikaanse, Aziatische en Latijns Amerikaanse organisaties het eigenaarschap te geven’, is nu zeggenschap het toverwoord. (Het komt negen maal in de brief voor; eigenaarschap één keer.) Het is met betrekking tot dit onderwerp jammer dat de brancheorganisatie van particuliere ontwikkelingsorganisaties in Nederland (Partos) – waarvan leden zich in het recente verleden aarzelend en kritisch hebben opgesteld ten aanzien van zuidelijk leider- en eigenaarschap – ogenschijnlijk niet onomwonden stelling neemt vóór zuidelijk leider- en eigenaarschap, en er zo bij Nederlandse organisaties op aandringt om zich strategisch te herpositioneren. In haar reactie op de kaderbrief komt de organisatie niet verder dan: ‘Partos verwelkomt ook dat minister Kaag in deze beleidsbrief extra aandacht geeft aan lokaal zeggenschap’ en ‘Deze beweging van meer zeggenschap van organisaties in lage- en middeninkomenslanden verdient constante aandacht’.
Het is vooral binnen het bestek van de zo broodnodige verdere ontwikkeling van nieuwe vormen van internationale solidariteit, bijzonder spijtig dat het plan van lokaal eigenaarschap van tafel lijkt. Stelt u zich bovendien voor dat Vladimir Poetin ruim zo’n één miljard euro vrijmaakt voor 25 Russische organisaties die aan beleidsbeïnvloeding in de EU kunnen gaan doen, en tegen zijn minister van Buitenlandse Zaken Lavrov zegt: ‘Zeg Sergey zorg er wel voor dat hun lokale organisaties enige zeggenschap krijgen!’ Hoe zou daar vanuit Brussel en Den Haag op gereageerd worden?
Tenslotte is ‘innovatie’ een sleutelwoord dat regelmatig terugkomt in de brief: ‘Met het nieuwe beleidskader worden organisaties dan ook uitgedaagd om te blijven innoveren door middel van nieuwe samenwerkingsverbanden, nieuwe financieringsvormen en het gebruik van (digitale) technologieën’. Door vast te houden aan een ouderwets analysekader laat de minister de kans voorbij gaan om aan te sluiten bij vernieuwingen die al plaatsvinden. Verder wordt niet concreet aangegeven hoe aan de ambitie van innovatie gestalte wordt gegeven terwijl vernieuwing van vorm en inhoud van internationale samenwerking anno 2019 toch een belangrijke strategische en operationele prioriteit zou moeten zijn. Het zou het ministerie bijvoorbeeld sieren als het beleidskader en de daaraan gekoppelde subsidieregelingen nu eens niet alleen op basis van consultatie van Nederlandse maatschappelijke organisaties verder worden ontwikkeld, maar ook lokale-of regionale partijen uit lage- en middeninkomenslanden als klankbord worden gebruikt.
Gaat het bij deze vijfpunten om pseudo-intellectuele haarkloverij? Neen, natuurlijk niet want de uitgangspunten en analytische kaders die in de ‘Hoofdlijnen Beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld’ gebruikt worden, hebben grote implicaties voor keuzes van zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken als haar samenwerkingspartners op strategisch en operationeel niveau. Men mag daarom hopen dat het beleidskader (aangekondigd voor ‘aan het einde van de zomer’) en de daaraan gekoppelde subsidieregelingen analytisch beter in elkaar zitten en van meer ambitie getuigen.
Fons van der Velden is directeur van Context, international cooperation.
Afstemmen met Afrika
Ruerd Ruben heeft de nieuwe Afrika-strategie van Nederland doorgevorst en ziet dat het de goede kant op gaat, al bemerkt hij ook nog wat ‘onderliggende spanningen in de voornemens’ – en zet hij er voor Vice Versa vier op een rijtje, die verdieping verlangen.
Lees artikelDavid Heyer weet hoe ontwikkelingsgeld beter besteed kan worden
Kleine goede doelen zijn snel, flexibel en innovatief. De lijntjes zijn kort. Door de jarenlange samenwerking met hun partnerorganisaties kan op maat en vraaggerichte ondersteuning gegeven worden. En samen hebben die kleine goede doelen veel impact. Heel anders dan door de overheid gesteunde programma’s. Die zijn vaak log, werken vanuit hun eigen focus en kennen lange procedures. Dat vindt David Heyer. Hij is Hoofd Fondsenwerving en Programma’s bij HospitaalBroeders. In zijn boek Wie heeft het geld opgegeten? legt hij uit hoe het ander kan. Yvonne van Driel sprak met hem.
Lees artikelPinksterzaterdag op de A12
Hans Beerends (91), over wie eerder dit jaar het boek Levenslang Activist verscheen, was er uiteraard bij tijdens de grote klimaatdemonstratie op Pinksterzaterdag. Een persoonlijk en hoopvol verslag. ‘De populariteit is zo groot omdat steeds meer mensen, mede dankzij dit soort acties, het klimaatprobleem onderkennen en omdat het consequent geweldloos is. Er wordt niet gescholden naar de politie en demonstranten gaan theatraal tegenstribbelend of charmant wandelend mee naar de ‘boevenwagen.’
Lees artikel