Door:
Marc van Dijk

19 oktober 2020

Tags

Conflict hoeft academische samenwerking niet uit te sluiten. Thea Hilhorst, hoogleraar aan het Haagse International Institute of Social Studies, begeleidde Congolese promovendi en richtte samen met Congolese onderzoekers een onafhankelijk onderzoeksinstituut op. In gesprek met Hilhorst en de Congolese onderzoeksleider Rose Bashwira over potentie en internationale onwil.

Toen Thea Hilhorst voor het eerst werd gevraagd om iets te doen in Congo, vroeg ze zich direct af waarom er niet aan lokale onderzoekers werd gedacht. ‘Stichting Vluchteling vroeg mij in 2007 om een kwalitatieve monitoring te doen bij een vijfjarig programma dat zij financierde in Oost-Congo. Ik vond het niet zo’n passende vraag – het onderzoeksprogramma was gericht op het versterken van lokale capaciteiten. Waarom vroeg men daar dan een Nederlandse monitor bij? Ik heb gezegd: laten we een Congolese onderzoeker opleiden. Stichting Vluchteling was meteen enthousiast. De Congolese ontwikkelingsdeskundige Patrick Milabyo Kyamusugulwa kreeg de opdracht om het project te monitoren. Op dit onderzoek kon hij bij mij promoveren. Nu is hij rector van de universiteit in Bukavu, Oost-Congo.’

Hoogleraar Thea Hilhorst

Deze ‘enorm fijne samenwerking’ was de eerste, maar beslist niet de laatste in Congo voor Thea Hilhorst, hoogleraar aan het Haagse ISS (International Institute of Social Studies). Hilhorst bracht sindsdien meerdere verbindingen tot stand die de lokale onderzoekscultuur versterken in het door oorlog, grondstoffenroof en seksueel geweld geteisterde land. Op uitnodiging van het Institut Supérieur de Développement Rural (ISDR) in Bukavu ging ze een langdurige samenwerking aan met onderzoekers van deze universiteit voor plattelandsontwikkeling. Inmiddels zijn vijf Congolezen hier gepromoveerd.

Hoe kwam de verdere samenwerking tot stand?

Hilhorst: ‘Patrick Milabyo introduceerde mij bij de universiteiten en beroepsopleidingen in de stad. Geïnspireerd door het onderzoek van Milabyo raakten wij steeds meer geïnteresseerd in de vraag hoe de ontwikkeling in oorlogslanden doorgaat, ook tijdens conflicten of humanitaire rampen. Daar is internationaal weinig aandacht voor. Dus toen de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) met een call for proposals kwam over het beheer van natuurlijke hulpbronnen, heb ik met het ISDR samen een onderzoeksaanvraag geschreven over de mijnbouw (een call for proposals roept onderzoekers op voorstellen in te dienen om kans te maken op onderzoeksfinanciering, red). In de Congolese mijngebieden lopen namelijk niet uitsluitend rovende rebellen rond, ook families proberen er te overleven. We wilden met een open blik kijken naar de mijnen die niet midden in conflictgebied lagen, samen met onderzoekers die het veld van binnenuit kennen.’

 Hoe kwam u op het idee om lokale onderzoekers erbij te betrekken?

Hilhorst: ‘Ik ben ontwikkelingssocioloog, ik heb altijd gekeken naar: wat is er al, met wie kunnen we werken? In ontwikkelingsstudies is dat vanzelfsprekend, maar ik ben op een gegeven moment overgestapt naar humanitaire studies, en daar was het onbekend. Omdat men in dat vakgebied in rampen- en crisisschema’s denkt. Toen ik tegen de International Rescue Committee (IRC) in Bukavu zei dat er vijf universiteiten en hogescholen zijn in de stad, waren ze zeer verbaasd. Ze waren al jaren actief met de wederopbouw van het gebied zonder te weten dat er een universiteit voor plattelandsontwikkeling was op een steenworp afstand van hun kantoor. Vanaf 2012 heb ik samenwerkingen opgezet in drie grote programma’s, onder meer over livelihoods in de mijngebieden. Ik zei: als we capaciteit willen ontwikkelen, moeten we met lokale onderzoekers werken. Geen pardon, niet zeuren, gewoon doen.’

 Wat was er dan voor weerstand?

Hilhorst: ‘Het ging in dit voorbeeld om een groot programma dat door het Britse DFID (departement voor internationale ontwikkeling, red.) was gefinancierd. Terwijl het draaide om capaciteitsversterking, werd er automatisch vanuit gegaan dat we met westerse consultants zouden werken om inzichten te vergaren. Ik moest de financier overhalen: er werd getwijfeld aan de vaardigheden van lokale wetenschappers. Dan hoor je dingen als: “We willen wel onderzoek waar we iets aan hebben.” Dat is ook niet zo gek: in Congo is het moeilijk om mensen te vinden die op niveau aan wetenschappelijk onderzoek kunnen werken, al is het maar doordat mensen in het Frans worden opgeleid terwijl de meeste internationale samenwerkingen het Engels als voertaal hebben. Ik heb voorgesteld om een aantal promovendi op te leiden, inclusief Engelse les in Oeganda en een aantal cursussen in Nederland. Dat zouden collega’s in andere zuidelijke landen, zoals Zuid-Afrika, paternalistisch vinden. Maar in een land als Congo is dit juist de manier om mensen serieus te nemen; opgroeien in een conflictsituatie heeft nu eenmaal consequenties voor het onderwijs. Talent kan niet makkelijk floreren in het onderwijssysteem van Congo. Toegegeven: onzeker was de samenwerking aanvankelijk wel, maar uiteindelijk is het gelukt om de samenwerking goed op te zetten en de capaciteit werkelijk te versterken.’

Marie-Rose Bashwira tijdens veldwerk

Een van de Congolese onderzoekers die dankzij deze projecten kon uitgroeien tot onderzoeksleider is Marie-Rose Bashwira. Bashwira studeerde in Brussel en Wageningen en promoveerde onder begeleiding van Hilhorst op de positie van werkende vrouwen in Congolese mijnen.

Wat heeft de Noord-Zuid-samenwerking in dit onderzoek opgeleverd dat zonder die samenwerking niet gelukt was?

Bashwira: ‘Zonder de samenwerking was het hele onderzoek er überhaupt niet geweest. Er is in Congo bijzonder weinig geld beschikbaar voor onderzoek, en al helemaal voor het soort onderzoek waarop ik gepromoveerd ben. Dat is deel van het probleem. Ik wilde de positie van werkende vrouwen in de mijnen onderzoeken en bekijken welke invloed de internationale hervormingen om de mijnbouw in Congo vrij te maken van conflictmineralen op hun positie hebben gehad. De negatieve vooroordelen over hen zijn sterk. Mensen in mijn eigen familie vroegen me: “Waarom doe jij onderzoek naar prostituees?” Terwijl er verschillende categorieën werkende vrouwen zijn in de mijnen, ook vrouwen die daar zelfstandig werken in de grondstoffendelving en vervoer. Internationale hulpprogramma’s zijn erop gericht om vrouwen daar weg te krijgen, maar bepaalde vrouwen zou je dus beter helpen door hen te ondersteunen in hun werk. Mijn onderzoek heeft dit zichtbaar gemaakt, waardoor zij hun positie kunnen verbeteren, bijvoorbeeld ten aanzien van het gewicht dat ze moeten tillen.’

In de loop van de jaren zijn de Congolese onderzoekers van het ISDR uitgegroeid van uitvoeringspartners naar eigenaars van onderzoeken waaraan Hilhorst hoogstens nog zijdelings ondersteuning biedt. Hilhorst: ‘Pascal Isumbisho, rector van het ISDR, was een man met visie. Na de eerste jaren van samenwerking nodigde hij me uit voor een lunch. Hij vroeg me of ik meer institutioneel wilde samenwerken met het ISDR. Ik had daar wel oren naar, en we vonden elkaar in het idee van een lokaal centrum voor Gender Studies.’

Dat werd het eerste Congolese instituut voor gender-onderzoek door Congolese wetenschappers CREGED (Centre d’Recherche et d’Expertise en Genre Et Développement). Bashwira: ‘We vonden het vreemd dat gender-georiënteerd onderzoek, zoals in mijn promotieonderzoek, tot dan toe in heel Congo uitsluitend door internationale organisaties werd opgezet. Maar de groepen die je wilt onderzoeken krijgen zo het idee dat hun westerse waarden worden opgedrongen. Ze vrezen dat je middels onderzoek en workshops de lokale cultuur wilt verstoren en geen rekening houdt met de manier waarop onze ouders en grootouders ons over man-vrouwverhoudingen hebben onderwezen. Dat is bij veldonderzoek een enorme barrière, waar ik zelf ook last van heb gehad. Ambtenaren wezen bijvoorbeeld elk verzoek op voorhand af. Zo kwamen we op het idee om een lokaal centrum te stichten, waarin het duidelijker zou zijn dat wij denken vanuit de Congolese context en met respect voor en kennis van de traditie. Ook willen we mensen duidelijk maken dat gender niet betekent dat vrouwen voortaan zullen gaan heersen over mannen, om maar iets te noemen.’

Hilhorst: ‘We hebben met het centrum een aantal mooie projecten weten binnen te slepen en gerealiseerd. Maar als je echt een stap voorwaarts wilt zetten, is dat taaier dan je denkt. De universiteit voor plattelandsontwikkeling ISDR is voor veel westerse partijen in beeld gekomen als gelijkwaardige onderzoekpartner, omdat ik jarenlang persoonlijk bij de aanvragen en projecten betrokken was. Zo gaat het nu met CREGED weer. Maar het kan toch niet zo blijven dat het succes van projectaanvragen afhankelijk is van de medewerking van een Haagse professor? Het is triest om te constateren dat de internationale onderzoekswereld zo werkt.’

‘CREGED heeft nu bijvoorbeeld een doortimmerd plan met veel draagvlak bij de autoriteiten om genderonderwijs in te voeren in het hoger onderwijs. Dat zou een enorme impact kunnen hebben op de genderopvattingen van jonge Congolezen. Ze hebben dit ingediend bij de Nederlandse ambassade, die gender als speerpunt ziet. Het ging om een bescheiden voorstel dat makkelijk binnen het budget van de ambassade had gepast, maar het is onlangs met een pennenstreek afgewezen.’

 Wat is de reden van de afwijzing, denkt u?

‘Westerse instellingen en organisaties willen graag een “lokale partner”, zoals dat fraai heet, maar dat wil niet zeggen dat ze openstaan voor initiatieven van die lokale partners. Als de lokale partner zegt: “wij hebben een gender-instituut en we kunnen met een zeer beperkte investering in drie jaar tijd dit instituut nog steviger maken en het onderwijssysteem in de provincie hervormen op het gebied van gender” – wat ontzettend belangrijk is, en wat helemaal past binnen de prioriteiten van de grote donoren in Congo, dan zegt men tóch nee. Die grote donoren willen zelf het initiatief hebben en houden. En dan zoeken ze er vervolgens een lokale partner bij om hun agenda uit te voeren.’

 De lokale wetenschappers worden volgens u nog steeds niet helemaal serieus genomen?

‘Ik vrees dat dit zo is. CREGED is nu vijf jaar bezig, met vijf gepromoveerde wetenschappers die volop publiceren, onder wie nota bene drie vrouwen. Gepromoveerde Congolese gender-deskundigen groeien niet aan een boom. Toen Patrick Milabyo promoveerde in ontwikkelingsstudies, kwam dat op de nationale tv en kreeg hij een brief van de president dat hij zo trots was dat er nu een Congolese ontwikkelingsdeskundige gepromoveerd was. Congo is een land waar de hele wereld met zorg naar kijkt wat betreft de gender-verhoudingen, vanwege excessief seksueel geweld en structurele vrouwenonderdrukking. Juist daar zou een wetenschappelijk onderbouwd, lokaal onderwijsinitiatief moeten worden omarmd.’

Hoe het ook verder gaat, de banden tussen Hilhorst en haar (oud-)promovendi zijn goed, en soms ook heel persoonlijk. Bashwira en haar destijds pasgeboren dochtertje woonden zelfs een halfjaar bij Hilhorst; de hoogleraar en haar man werden peetouders van het kleine meisje. Hilhorst: ‘We zijn heel close. Soms speelt de oude hiërarchische relatie ons nog wel parten. Ik was nu eenmaal ooit de hoogleraar en zij de student die wilde promoveren. Af en toe ben ik nog geneigd om te snel te zeggen hoe ik iets zou willen. En soms heeft Rose nog de neiging om te denken: Thea komt vast wel met een voorstel, ik wacht het even af. Maar we steunen elkaar door dik en dun.’

Bashwira: ‘Mensen vragen mij vaak: hoe kan het dat jij nog steeds contact hebt met je promotor, na zoveel tijd? We hebben samen het instituut opgezet. Ik weet van leeftijdsgenoten en collega’s dat zij nooit meer iets van hun promotor hebben gehoord, en dat ze dit ook zeer missen. Niet alleen in persoonlijke zin, maar ook professioneel: het helpt mij enorm dat ik Thea altijd kan bellen. Bij elke nieuwe aanvraag of onderhandeling kan ik haar om advies vragen. Andere oud-promovendi van Thea zeggen mij: we hebben allemaal geluk met haar, maar jij het meest. Dat zal ik niet ontkennen.’

 

 

 

Voor goed onderzoek naar inclusieve mondiale ontwikkeling is het essentieel om samenwerkingen gelijkwaardig op te zetten. In deze serie onderzoeken Vice Versa en WOTRO Science for Global Development de dynamiek van Noord-Zuid-samenwerking in de wetenschap. Wat gaat er goed en wat moet er beter? De reeks is een vervolg op een eerdere serie artikelen over de rol van wetenschappers in het publieke debat.

Eerlijke toegang tot gezondheid als beste geneesmiddel

Door Vice Versa | 23 november 2023

Waar kan Nederland binnen haar coherentiebeleid de komende jaren het beste op inzetten als het gaat om het aanpakken van Vaccin- en Mondiale Gezondheidsongelijkheid? En hoe kunnen we dit zo concreet mogelijk vormgeven? Deze vragen staan centraal tijdens de tweede editie van Het Grote Coherentiedebat op vrijdagmiddag 8 december in Dudok, Den Haag. Het debat is ook online te volgen.

Lees artikel

Rozen in de woestijn

Door Nicera Wanjiru | 18 november 2023

In het hart van de woestijn, waar de hoop niet breed is gezaaid, bewijst Desert Roses dat er bloemen op de meest onverwachte plaatsen kunnen bloeien: ze daagt de bestaande normen uit, binnen een gemeenschap die meisjes als kapitaal ziet – om voor een vroeg huwelijk in te zetten. In Kenia laat Rael Lomoti ze nu door het meisjesvoetbal de kracht van het onderwijs inzien. Een reportage.

Lees artikel

Donkere wolken?

Door Paul van den Berg | 10 november 2023

Zelfs rasoptimist Paul van den Berg ziet weinig sprankjes hoop als hij door de lens van ontwikkelingssamenwerking naar de aankomende Tweede Kamerverkiezingen kijkt. In deze blog legt hij uit waarom, maar eindigt hij toch nog met een zonnestraaltje achter de wolken.

Lees artikel